(ON)ZEKER IN TAAL
door Inge Raadschelders
‘Het begon te sputteren’, vertelt Paula, als ik haar vraag naar een waarneming van die ochtend. We zitten bij de basistraining Gedichtenlaboratorium. Er zijn twee typen mensen aanwezig in deze workshop: mensen uit het noorden van het land en mensen uit de Randstad. De Randstedelingengebruiken ‘Sputteren’ voor iets anders dan waarvoor Paula het hier bedoelt. Even zijn ze dan ookin de war. Ik ook. Had je ineens geen zin meer dan? vraag ik mijzelf in stilte af. De buikpijn dient zich al aan. Gelukkig wordt al snel duidelijk dat het begon te regenen; te druppelen, te spetteren, te miezeren op de fiets. En dat Paula dat eigenlijk heel fijn vond. Fris.
Ha! denk ik. We zijn begonnen. Al in de voorstelronde gebeurt het, is de taal iets om mee te spelen, uit te proberen en om verwonderd door te raken. Zo eenvoudig is het.
Maar ook meteen voel ik hoe kwetsbaar taal is. Hoe snel mijn eigen onzekerheid al toeslaat, hoe snel we gaan twijfelen als de toehoorder niet meteen precies snapt wat we bedoelen, hoe snel taal tot (onterechte) conclusies kan leiden. Zo breekbaar ook is het.
Een paar minuten zijn we bezig en meteen voel ik al weer de noodzaak van Het andere gedicht: taalvaardigheid betekent zoveel meer dan de taal kunnen gebruiken. Via de taal drukken we onszelf uit, laten we onszelf zien. En even graag als we gezien worden, zijn we bang voor het niet gezien worden, de afwijzing.
Deze tangconstructie (wat een foutief gebruikte term is, maar toch denk ik dat iedereen begrijpt wat ik bedoel) lijkt in alles te sluimeren.
‘Wat is dat dan eigenlijk, een gedicht? Wanneer noem je iets een gedicht? Dat moet toch ergens aan voldoen?’ Yvonne kijkt naar haar eigen blaadje, waar ze zojuist een gedicht op heeft geschreven en haalt haar schouders op. ‘Wat ik net heb geschreven is volgens mij geen gedicht.’
‘Waarom niet?’ vraag ik. En ook: ‘Maakt het uit of het wel of niet door iemand tot een gedicht wordt benoemd?’ Ik keek naar Y’s gezicht terwijl we aan het werk waren. Ze vond het leuk om te spelen met de klanken, met het afbreken van regels, met hoe haar tekst veranderde gaandeweg het proces. En toen ze voorlas wat ze had gemaakt meende ik iets van trots of op zijn minst plezier te zien.
Net als de mensen voor wie dit project bedoeld is zijn we allemaal onzeker, zoeken we allemaal naar waarheden en grenzen die ons vertellen hoe het moet.
‘Heb ik het nu goed gedaan?’ hoor ik vaak.
‘Ja’, zeg ik dan altijd. ‘Je hebt het goed gedaan. Wat deed je precies?’
Taalvorming en het maken van gedichten van mensen met een verstandelijke beperking gaat niet om de wetten van de klassieke poëzie. Het gaat ook niet over spelling en grammatica, stijlregels, woordenschat of begrijpend lezen. Taalvorming gaat over je vrij uiten. In vrije uitingen is niets goed of fout. In de vrije uiting gaat het om jou, jouw waarneming, jouw woorden, jouw manier van uitdrukken. Dat is de beste manier die er is.
Dat we het dan een gedicht noemen, dat is alleen maar voor de show.
‘Hoe moet ik dan beginnen met zo’n vertelronde?’ ‘Wat moet ik dan doen als ze het stom vinden?’ ‘Hoe zorg ik dat ze in de vertelstroom komen?’ Alle vragen die gesteld worden zijn terecht. Er zijn vele antwoorden op mogelijk. Maar tegelijk ook maar één: probeer het maar. Kijk wat er gebeurt als je gewoon begint, als ze het stom vinden, als ze niet in de vertelstroom komen. Je doet het goed! Je luistert namelijk en geeft oprechte aandacht. Je zoekt naar wat eigen is. Dat is niet altijd meteen duidelijk. Dat is oké.
Taalvorming gaat in eerste instantie over erkenning van het authentieke. Daar zijn geen regels en wetten voor. De 10 stappen die de leerkrachten, begeleiders en vrijwilligers leren in de training Het Gedichtenlaboratorium in gebruik zijn maar een hulpmiddel. Ze kunnen je helpen. Dat zou fantastisch zijn. En als ze niet behulpzaam zijn, dan geef je het proces anders vorm. Als jij luistert naar jezelf en naar je cliënten of leerlingen, als jij jezelf en hen de tijd en het zoeken gunt, als jij je realiseert dat het een kwetsbaar proces is, voor jou, voor hen, dan gebeurt het al. Dan ben je al begonnen. Hup. Zo eenvoudig is het.
7 Tips voor begeleiders en docenten:
1. Gebruik de 10 stappen (www.gedichtenlaboratorium.nl) als leidraad, niet als vast programma. |
6. Neem je eigen oordelen en waarnemingen waar en laat ze voor wat ze zijn. Er is geen goed er is geen fout. Er is contact. Er is taal.
7. Durf het zelf ook niet te weten of zelf fouten te maken. Dat geeft je leerling of cliënt ruimte om te experimenteren. Zoek eventueel samen op hoe iets ‘moet’, of permitteer jezelf en de ander gewoon fouten. Fouten kunnen prachtig zijn als je het als eigenheid labelt.